Steenfabriek
Er heeft vroeger een steenfabriek in Voerendaal gestaan. Deze stond aan de zuidkant van de Valkenburgerweg ter hoogte van Kasteel Haeren.
Deze steenfabriek is gebouwd in de jaren twintig van de vorige eeuw en heeft gefunctioneerd tot aan de 2e Wereldoorlog. Het fabrieksgebouw is daarna in verval geraakt en geleidelijk helemaal verdwenen.
Er heeft altijd een relatie bestaan tussen deze fabriek en de kalkgroeve en kalkbranderij die even ten zuiden daarvan liggen. Daarom wordt aan beide aandacht besteed.

De Haerenvaart
Rechts is een uitsnede te zien van de topografische kaart uit 1936.
De A79 was er toen nog niet, want die dateert van 1970. Vanuit Kasteel Haeren liep er een halfverharde weg naar de Valkenburgerweg (in die tijd ook vaak Rijksweg genoemd). Op de hoek van de weg, bij kilometerpaal 18, staat de steenfabriek. Deze halfverharde weg wordt Haerenvaart genoemd. Tot aan de aanleg van de A79 was deze weg de toegangsweg naar het kasteel. De huidige Kasteellaan Haeren, die vanaf de Tenelenweg naar het kasteel loopt, bestond toen nog niet. Wat men ook ziet, is dat de Haerenvaart ten zuiden van de Valkenbergerweg als onverharde weg doorloopt. Tot 1970 liep deze weg nog door tot aan de Midweg (net even buiten de kaart). Tegenwoordig loopt de Haerenvaart niet verder dan het terrein dat op de kaart met “Kalkoven” is aangeduid. Deze kalkoven is de voormalige Kalkoven Kasteel Haeren. Daarachter ligt de voormalige Groeve Moonen, bij velen beter bekend als de Zjwattekoel.
De Kunraderbreuk.
Groeve en kalkoven bevinden zich beide op de Kunraderbreuk. Op de locatie van de breuk gaat het terrein tamelijk steil met tientallen meters omhoog. Juist hier kan men met weinig moeite de kalksteen bereiken, door de helling horizontaal af te graven. Men hoeft immers niet de diepte in.
Dat is de reden waarom juist op deze breukzone veel groeves en branderijen zijn ontstaan. Groeve Moonen en Kalkoven Kasteel Haeren zijn er een voorbeeld van. Even ten oosten daarvan liggen nog twee voormalige kalkovens (en groeve) ter weerszijden van de Midweg: de Amerikaanse Branderij en De Morgenzon. Ook deze beide liggen op de Kunraderbreuk.

Kalk, een belangrijke grondstof
In 1917 werd ter hoogte van Groeve Moonen een vrouwenkopje uit de Romeinse tijd gevonden, dat bekend geworden is als de Dame van Voerendaal. Dit wijst erop dat men toen al op deze locatie actief was. Het is echter onzeker of er toen ook daadwerkelijk kalk is gewonnen. De vondst kan ook te maken hebben met het feit dat de Via Belgica er vlak in de buurt gelopen moet hebben. Rond 1780 duikt de locatie in de archieven op. Er wordt vermeld dat er een eenvoudige kalkbranderij en groeve aanwezig is. De groeve maakt op dat moment onderdeel uit van het “Haeren Gewande”, de landbouwgronden die horen bij het Chateau Haeren.
Kasteel Haeren wordt in 1882 gekocht door de Maastrichtse advocaat Eugène van Oppen. Bij deze gelegenheid laat hij de plataan planten die nu nog bij de manege staat. Lang plezier heeft hij er niet van, want hij komt in 1885 bij een geruchtmakende drievoudige moordaanslag om het leven.
Ook zijn zoons zitten in de advocatuur en bekleden belangrijke bestuurlijke functies en zijn onder meer burgemeester van Heeg en Maastricht.
Kalkkoorts
Eind 1914 breekt de Eerste Wereldoorlog uit (WO-1). Nederland blijft neutraal, maar heeft wel met de economische gevolgen te maken. Dat heeft onder meer invloed op de vraag naar en de prijs van kalk. Duitsland en België waren namelijk voor WO-1 belangrijke leveranciers van kalk voor de Nederlandse markt. De kwaliteit daarvan was hoog en werd door bouwend Nederland zeer gewaardeerd. Tengevolge van de oorlog is er nagenoeg geen handel meer mogelijk met de buurlanden. De aanvoer van kalk komt nagenoeg stil te liggen. De kalkprijs stijgt daardoor binnen korte tijd met het zesvoudige. Het gevolg is dat Jan en Alleman zich op de kalkproductie stort in een poging een graantje mee te pikken. In 1915 en 1916 worden er in Zuid Limburg tientallen nieuwe kalkbranderijen gestart. De meeste nieuwe branders hebben echter geen of weinig ervaring met de kalkproductie. De kalk die zij produceren is in het algemeen van bedroevend lage kwaliteit. Als na het beëindigen van WO 1 de aanvoer vanuit Duitsland en België weer op gang komt en de kalkprijs weer zakt naar vooroorlogse prijzen, is het met de meeste van deze kalkbranderijen snel weer gedaan. De kalkbranderijen die wél overleven zijn de meer professionele die ook al vóór WO 1 actief waren.

Een gedegen aanpak
Eén van de zoons van Eugène van Oppen, die ook Eugène heet, heeft naast bestuurlijke ook bedrijfskundige ambities. In 1916 laat hij de geoloog Th. Reinhold een bedrijfsplan voor de kalkoven Haeren schrijven. Reinhold stelt voor om een 20-tal veldoventjes te bouwen en een smalspoor van 500 meter naar het Kasteel Haeren aan te leggen, waar de gebrande kalk overgeladen kan worden in spoorwagons (Kasteel Haeren ligt dan sinds enkele jaren aan de spoorweg Valkenburg – Heerlen). Deze plannen worden echter nooit uitgevoerd. In 1917 richt van Oppen, samen met een aantal geestverwanten, de N.V. Eerste Nederlandsche Kalkmaatschappij op. Het doel is om een kalkbranderij op industriële grondslag te realiseren. Als directeur stellen zij ir. P. Scheidt aan. Ir. Scheidt is een belgische ingenieur die voor WO I een belangrijke functie in de Luikse kalkindustrie heeft gehad. Ingenieur Scheidt pakt het meteen ambitieus en grootschalig aan. Voor een goed functionerende kalkbranderij zijn goede transportmogelijkheden van levensbelang. Groeve en branderij liggen vlakbij de Rijksweg, dus dat is een positief gegeven. Bovendien is enkele jaren daarvoor (in 1914) het spoortracé tussen Schin op Geul en Heerlen gereed gekomen. Ingenieur Scheidt ziet daar het potentieel van in. Hij stelt voor om vanaf de Zevensprong een zijspoor aan te leggen. Overslag is dan niet meer nodig. De spoorwagons kunnen dan direct doorrijden naar het terrein van de Kalkmaatschappij. Er wordt een concessie aangevraagd en deze wordt ook verleend. De spooraansluiting wordt echter nooit gerealiseerd.
Ir. Scheidt heeft ook plannen om het productieproces te vernieuwen. Kalkbranderijen werken traditioneel met trechterovens die aan de bovenkant met de te branden kalksteen wordt gevuld. Scheidt wil proeven doen met een ringoven, dat is een type oven die in de baksteenindustrie wordt gebruikt. Hij verwacht dat de kwaliteit van het branden hiermee verbetert omdat het gelijkmatiger is en beter bestuurd kan worden.
Deze ringoven wordt daadwerkelijk gebouwd. Waarschijnlijk wordt bij de bouw van de ringoven het Romeinse beeldje gevonden.
De maatschappij krijgt vanaf 1919 echter met dezelfde problemen te kampen als de andere kalkbranderijen: de kalkprijzen dalen weer naar vooroorlogs niveau doordat de aanvoer vanuit België en Duitsland weer op gang komt. Bovendien blijkt dat de Kunrader steen minder geschikt is om te branden dan de steen uit de Duitse en Belgische groeves.
Niet alleen kalk maar ook leem
De maatschappij probeert het over een andere boeg te gooien. Misschien hadden de oprichters het al voorzien, het is in ieder geval een feit dat op het terrein van de maatschappij naast kalk ook veel leem in de vorm van löss aanwezig is. En de leemlaag is hier dikker dan elders: door de aanwezigheid van de steilrand van de Kunraderbreuk is in de loop van de eeuwen veel materiaal naar beneden gespoeld. Het resultaat is dat bovenaan de helling de löss bijna helemaal verdwenen is en dat dit materiaal zich beneden aan de helling heeft opgehoopt. Het resultaat is dat langs de Valkenburgerweg de leemlaag vele meters dik is.
Het was al bekend dat de Limburgse löss heel geschikt is om bakstenen mee te bakken. Omdat er inmiddels een ringoven aanwezig is, is het gemakkelijk om uit te proberen of deze ook geschikt is voor de bakstenenfabricage. Het is niet bekend of dit naast deze experimenten ook geleid heeft tot een commerciële exploitatie. Echt succesvol is deze in ieder geval niet geweest want op 28 november 1923 verschijnt er een bericht dat het bedrijf in liquidatie is. De maatschappij heeft dan in totaal zes en een half jaar bestaan.

De familie Esser
Hubert Jozef Leonard Esser (1881-1939) was afkomstig van Ten Esschen. Hij was brikkenbakker van beroep, zoals zovelen in die tijd.
Bakstenen werden in die tijd nog vaak in veldovens gebakken. Een veldoven was een oven voor éénmalig gebruik. Hiermee werden vlak bij de bouwplaats de stenen gebakken die nodig zijn voor een bepaald bouwwerk. Brikkenbakkers reisden daarom net als andere bouwvakkers van bouwproject naar bouwproject om ter plekke de brikken te bakken. Vanaf eind 19e eeuw en zeker na de 1e wereldoorlog werden er steeds meer steenfabrieken gebouwd die gaandeweg de productie van de veldovens overnamen.
H.J.L. Esser heeft in 1916 en 1917 ook al een graantje mee proberen te pikken met de kalk-hausse. Samen met zijn compagnon J. Diederen heeft hij toen een kalkbranderij opgezet langs de Karstraat. Maar deze branderij is kort na WO-1 weer ter ziele gegaan. Daarom richt hij zich weer op het brikkenbakken. Hij heeft meerdere pijlen in zijn koker. Rond 1925 richt hij H. Esser’s Steenfabrieken Kunrade-Voerendaal op. Hij heeft onder meer zijn oog laten vallen op de locatie aan de Haerenvaart omdat daar reeds een ringoven aanwezig is, voldoende leem en goede transportmogelijkheden.
Hij is echter ook van plan om iets in Hoensbroek te beginnen, vandaar het meervoud “steenfabrieken” in de naam. Wanneer de productie precies begonnen is, is niet helemaal bekend, maar in 1929 adverteert hij in de Feestbundel Hoensbroek, dus dan is de fabriek reeds in productie. In die tijd gaat het blijkbaar goed want er worden ook advertenties in de Limburger gezet waarin wordt gevraagd naar vormers en sorteerders. Hieronder een foto van het bedrijf in actie.
De zoons nemen het over
Het is begin jaren dertig, de jaren van de Grote Depressie. Economische activiteiten staan toen op een laag pitje. Dit heeft ongetwijfeld ook invloed op de bouwproductie en de vraag naar bouwstenen. Mede hierdoor draait de fabriek met verlies en eind 1933 wordt er faillissement aangevraagd. Maar na de afwikkeling daarvan wordt er een doorstart gemaakt.
De zoons van H.J.L. Esser zijn inmiddels meerderjarig geworden en in november wordt het bedrijf overgedragen aan Hubert Jozef Esser. De naam wordt daarbij verander in H. J. Esser’s Steenfabriek. Dit duurt niet lang want in 1936 wordt het bedrijf op naam gesteld van een andere broer, Wilhelm Theodoor Leopold, en wordt de naam wederom veranderd, nu in W. T. L. Esser’s Steenfabriek.
Maar de zaken verbeteren niet echt. In 1939 wordt er nogmaals faillissement aangevraagd. Of de activiteiten daarna definitief stoppen is niet helemaal duidelijk.
De fabriek raakt in verval en eind 1941 verschijnt er het volgende bericht in de krant:

Inderdaad, een stuk van Voerendaal’s steenindustrie
is hiermee voorgoed verdwenen. De restanten van de fabriek
blijven echter nog wel een tijd zichtbaar.
Want op de topografische kaart van 1958 is de fabriek nog steeds te zien.
Wat is er vandaag de dag nog te zien?

Op de foto Hierboven zien we het oude fabrieksterrein zoals het er nu bij ligt, tegenwoordig akkerland. op de luchtfoto hier links beneden van 1968, zien we nog sporen van gebouwen die hier hebben gestaan


Op een recente luchtfoto rechts is helemaal niets meer te vinden van de oude steenfabriek
Op het zuidelijk gedeelte van het voormalig fabrieksterrein heeft het Waterschap Limburg in 2008 een regenwaterbuffer aangelegd.
Daartoe is het terrein wat verdiept en is de vrijgekomen grond gebruikt om het terrein rond de buffer te verhogen, zie de luchtfoto uit 2020.
Op de zwart-wit luchtfoto van april 1968 is deze buffer nog niet aangelegd en is het terrein nog egaal.
Wel ziet men aan de zuidkant een klein met struiken begroeid talud. Dit talud is ongeveer 1 meter hoog en vormt momenteel de begrenzing
van de regenwaterbuffer. Voorheen was dit ook de zuidgrens van het fabrieksterrein.
Dit talud is waarschijnlijk ontstaan omdat aan de noordkant men de leem (löss) heeft afgegraven om daarvan de stenen te kunnen bakken.
Dit talud is derhalve het enige zichtbare overblijfsel van de vroegere fabrieksactiviteiten.
Artikel Luc Heres
onderzoek door: Luc Heres, Roos Leunissen en Frans Gerards
Juni 2021
Geraadpleegde bronnen:
- Jan H. M. Nillesen: Kalkbranderijen in Zuid-Limburg. Studie naar de vele facetten van een vergeten industrie. Een uitgave van de Nederlandse Geologische Vereniging Afdeling Limburg. 2014.
ISBN: 978-90-813465-0-04. Met name de paragraaf Ransdalerveld (pag. 73 – 79) - Hans Thissen: De kalknijverheid in Voerendaal 1916-1969: Kunderberg, Bergseweg, Colmont, Winthagen, Ransdaal en de Gewanden. In: Land van Herle 2014-3, pag. 107 – 128. Met name pag 122-123
- Hans Thissen: De kalknijverheid in de gemeente Voerendaal tot 1916. In: Land van Herle 2012-2, pag 62-78. Met name pag 76.
- Delpher, gedigitaliseerd archief van historische boeken, kranten en tijdschriften.
- Stichting Historie Grofkeramiek, afdeling Limburg